De wekker loopt af om kwart voor vijf. Het melodietje uit de mobiele telefoon, dat altijd de associatie met vakantie oproept, klinkt vandaag als een startsignaal. Het gaat beginnen. J., die bepaald geen ochtendmens is, staat binnen enkele minuten naast zijn bed.
Eerder die week zag ik het al aan zijn ogen, toen hij zijn pakket met startnummer had opgehaald. Het was dezelfde blik als die van al die anderen die rondliepen in het Maratona Village. Het vooruitzicht van een lange zomerdag waarin ze boven zichzelf uit zouden gaan stijgen, waarin ze glorieus acht Dolomietencols zouden gaan bedwingen – kon het leven mooier zijn dan dat?
In het Italiaanse bergdorpje zijn om vijf uur alleen de vogels wakker, ze vullen de ruimte met hun gezang terwijl de zon nog even de tijd neemt om boven de bergkammen uit te komen. Verderop in de straat parkeert een taxibusje. Ongetwijfeld om andere deelnemers aan de Dolomietenmarathon op te halen.
Om half zes leggen we de gisterenavond ingepakte tassen in de auto en rijden naar het dal. Het aantal fietsers op de weg neemt gestaag toe, sommigen hebben een wit plastic pak over hun kleren aangetrokken, als maanmannetjes proberen ze zo lang mogelijk warm te blijven op deze frisse juli-ochtend. Een paar kilometer voor de start parkeren we de auto, vanaf daar is het nog een korte fietstocht naar de start in La Villa. Ik zwaai J. uit en begeef me te voet in dezelfde richting.
Startschot
Ik ben nog niet halverwege als ik het startschot hoor en de bijbehorende rookwolk boven de huizen uiteen zie waaien. Maar negenduizend fietsers zijn niet zomaar in een keer de startlijn gepasseerd, en als ik een kwartier na de officiële starttijd in La Villa aankom staat het grote peloton nog met de voet aan de grond. Er is nog tijd voor een plaspauze.
Enkele tientallen meters richting de start komt het peloton in beweging. Helmpjes gaan van links naar rechts en het ratelende geluid van honderden schoenen die in pedalen klikken komt als een golf dichterbij. Het gaat beginnen. Even houd ik het peloton nog lopend bij, op de maat van een vrolijke beat die, ondersteund door een live slagwerkgroep, uit die speakers klinkt. Als de laatste deelnemer over de start is, gaat direct de stekker uit de geluidsinstallatie en verwijderen medewerkers de reclames van de dranghekken en daarna de dranghekken zelf. Hier is het feest alweer voorbij.
Ik loop door op de route van de fietsers. De weg is nog afgesloten voor het gewone verkeer, ik hoor alleen maar de vogels en het kabbelende riviertje dat iets lager door het dal stroomt. Na enkele kilometers kom ik aan in Corvara, het epicentrum van de Dolomietenmarathon. De deelnemers aan de langste afstand komen er twee keer doorheen, kort na de start en na 55 km, om er uiteindelijk na 136 km te finishen. Een handige uitvalsbasis voor een supporter te voet. Eerder die week had J. het rondje van 55 km al een keer gefietst en deed daar toen een krappe drie uur over, genoeg tijd voor mij om hem straks op de tweede passage van de Passo di Campolongo te kunnen zien.
Passo di Campolongo
Als ik rond half negen door de haarspeldbochten naar boven wandel zijn de koplopers allang gepasseerd, de aanvoerders van een stroom fietsers die uren zal aanhouden. Sommigen geven jasjes af aan verzorgers langs de weg en nemen nieuwe bidons in ontvangst. Stoppen is er niet bij. In een van de bochten staan drie mannen in klederdracht met lange zwepen waarvan ze het uiteinde met zwier door de geluidsbarrière laten gaan. Er vormt zich een ritme, een compositie die je alleen maar kunt volgen als je lang genoeg in de buurt blijft, de passerende fietser hoort niets dan een paar solitaire harde knallen.
Enkele bochten hoger neemt het publiek af, er loopt alleen nog een fotograaf rond, hier kan ik mooi een tijdje in de berm gaan zitten. Volgens mijn berekeningen duurt het nog ruim een uur voor J. hier langskomt. Honderden fietsers passeren, de weg is nooit leeg. Tussen de groene, blauwe en rode startnummers mengen zich nu steeds vaker de gele nummers, die van de grootste groep die als laatste is gestart.
Hier, waar niemand luidruchtig staat aan te moedigen, en de mannen met hun zwepen buiten gehoorsafstand zijn, heerst een serene stilte. Ik hoor alleen het zachte zoemen van de banden op het asfalt en gesmeerd lopende kettingen. Het geluid van de enkele videodrone die boven het peloton vliegt is harder dan dat van tientallen fietsers bij elkaar.
Eén deelnemer wenst, met de telefoon in de hand, een vriendin een prettige verjaardag en zegt: ‘tot straks’. Daarna gaat de telefoon weer in zijn achterzak. Hij hoort tot die ene procent van de fietsers die op een of andere manier opvalt in het peloton. Door een krakende trapas, een vouwfiets, een volle baard, rare sprieten op de helm, een luidspreker met jodelmuziek, of een mouwloos shirt. Aan dat laatste kan ik J. op honderden meters afstand zien aankomen.
De overgrote meerderheid van het peloton ziet er atletisch uit - dit is geen evenement waar je ongetraind kunt verschijnen. Niemand praat met een ander, iedereen rijdt in zijn eigen concentratie naar boven. Niemand schakelt want het hellingspercentage van deze klim is vriendelijk en constant. Hier moet je kunnen rouleren, wie nu al zwaar ademt is straks de klos.
Binnen het tijdvenster waarin ik hem verwacht zie ik J. aankomen, hij geeft zijn daal- annex regenjasje af dat hij op deze warme dag niet nodig blijkt te hebben. Regen zou vandaag een weldaad zijn, daar hoef je je niet tegen te beschermen.
Corvara
Ik blijf nog een half uurtje in de berm zitten en besluit dan naar beneden te wandelen. De stroom fietsers gaat nog altijd door, al komt het eind langzaam in zicht. Terug in Corvara neem ik een liftje de berg op, daar heb ik uitzicht op de Passo Gardena en de Passo di Campolongo en zie dat het gewone verkeer daar langzaam weer op gang komt, het is er gedaan met de stilte die het peloton van negenduizend fietsers met zich meebracht.
Een uurtje of twee later daal ik af naar het finishgebied. Dat is niet moeilijk te vinden, je kunt blindelings afgaan op het opzwepende Italiaanse geratel van een man en een vrouw dat uit de geluidsinstallatie komt. Al vanaf een uur of tien tot het eind van de middag komen er fietsers over de finishlijn, de eersten hebben alleen het rondje van 55 km gedaan. Rondom de finish het geroezemoes van mensen die napraten over de race, de sporthal waar de deelnemers eten kunnen halen versterkt het tot een galm. Iets verder weg, onder de bomen, is het rustiger en kan ik de tijd afwachten tot J. over de finish komt.
Het vriendelijke belletje van mijn telefoon attendeert me op een sms-bericht van de organisatie. J. is boven op de Passo di Giau, een klein half uurtje later dan ik op basis van zijn doorkomst op de Campolongo had verwacht. Maar nog altijd mooi op tijd. Terwijl het geroezemoes om me heen aanhoudt lees ik een boek over Gustav Mahler en droom weg in een wereld waarin niet de fiets maar het dirigeerstokje de dienst uitmaakt. Mahler kwam ook in de Dolomieten, om er rustig te componeren in een hutje aan een meer.
Hetzelfde melodietje dat ons vanmorgen in alle vroegte wekte brengt me terug bij de koers. Op basis van de doorkomsttijden heb ik berekend hoe laat ik aan de finish moet gaan staan, en om lekker rustig te kunnen lezen heb ik een alarm gezet. Als ik langs de kant sta klinkt opnieuw het belletje van mijn telefoon, doorkomst van J. op de Passo di Falzarego. Dan duurt het nog wel even voor hij hier is, ik neem plaats op een bankje en zet opnieuw het alarm. Aan de overkant, bij een hotel, staan mensen langs de route iedereen aan te moedigen, ‘hop, hop, hop, hop!’. Ze blijven het maar volhouden. Waar het peloton in de Tour de France je in 30 seconden voorbij zoeft, kun je hier urenlang langs de kant staan.
Uiteindelijk zie ik die zwart-wit-rode helm, de groen-zwarte fiets en het mouwloze shirt van J. de bocht naderen. Ik loop door naar de finish, de deelnemers worden er enige tijd beziggehouden met medailles en flesjes water. Achter me hoor ik een schreeuw. Even later nog een. Dan blijkt J. al onder de bomen achter de finish te zitten.
Ik had zijn stem niet herkend. En waar ik verwacht te gaan luisteren naar een verhaal over een glorieuze bedwinging van acht cols, komt er een verhaal van een te zware versnelling in combinatie met een te lange steile helling, geen eten meer weg kunnen krijgen en stoppen van vermoeidheid tijdens de afdaling. Ruim twee liter vocht werkt hij weg in het eerste uur na de finish. Waardoor we ‘uitdroging’ ook maar toevoegen aan de karakteristieken van de dag.
De weg terug
Na een uurtje, terwijl er nog steeds deelnemers binnenkomen en de speakers nog altijd doortetteren, besluiten we naar de auto te gaan. J. op de fiets en ik lopend. Ik vind zo gauw niemand bereid me een lift te geven om de zevenenhalve kilometer wat sneller af te leggen.
Van de stilte van vanmorgen is weinig meer over. Auto’s razen voorbij en fietsers komen met een ratelende vrijloop de helling af. Toch gek dat een fiets die vrij rolt meer geluid maakt dan een waarop iemand hard zit te werken. Maar wel fijn dat je ze goed hoort aankomen.
Ondertussen klinken in mijn hoofd talloze verwensingen aan mezelf. Wat een sukkel ben ik geweest dat ik vanmorgen ben gaan lopen en geen fiets heb meegenomen, wat een sukkel ben ik geweest dat ik de auto niet dichterbij heb geparkeerd, wat een sukkel ben ik geweest te denken dat ik wel een lift zou kunnen krijgen, wat een sukkel ben ik geweest dat ik deze slappe sportschoenen heb aangetrokken – op mijn rechterhiel heeft zich een kolossale blaar gevormd - en, ten slotte, hoe boos zal J. zijn dat hij zo lang op mij moet wachten.
Bij het tankstation aan de rand van het dorp waar de auto staat, neemt de moed weer toe. Ik begin te zingen, ‘bij het tankstation van Badia, is mijn auto niet ver weg’. Maar waar ik de auto om de bocht verwacht, bleek ik de tussenliggende pizzeria te zijn vergeten. Diepe ademhaling. ‘Bij de pizzeria van Badia, is het echt niet ver meer weg’. In het zicht van de haven schakel ik over op het potje met vet.
Als ik bij de auto aankom tref ik J. aanzienlijk opgewekter aan dan twee uur geleden. Hij heeft geslapen, wegenkaarten bekeken, een CD van Eric Vloeimans geluisterd. Dat ik zo lang wegbleef vond hij eigenlijk best lekker.
Eenmaal terug in het bergdorp eindigt de dag met stromend water. Dat van de douche waaronder J. weer een heel stuk van zijn positieven terugvindt, en dat van de keukenkraan waaronder ik probeer een klomp gehakt te ontdooien die ik vanmorgen – zeg maar vannacht – vergeten was uit de vriezer te halen. Het slotakkoord is voor de blaar, die zich gewonnen geeft onder het geweld van een nagelknippertje.
Leonie Walta, zomer 2018