Nog 400 meter klimmen tot de top. Mijn ketting loopt soepel, net als mijn spieren. Mijn hartslag is voelbaar maar mijn ademhaling blijft rustig. De weg slingert door een bos. Ergens voor me fietsen de anderen. Ik heb ze al een tijdje niet meer gezien.
Even verderop wordt de weg steiler. Ik heb steeds meer kracht nodig om de kleinste versnelling rond te krijgen en voel een lichte paniek opkomen. Houd ik dit vol tot de top? Is het verantwoord dat ik deze inspanning lever?
Ruim tien jaar geleden knalde ik op mijn werk tegen een muur. Ik had mijn grenzen niet gevoeld en was er ver overheen gegaan. Fietsen kon ik alleen nog maar zonder druk op de pedalen. Na een uurtje was ik uitgeput. Achter een beeldscherm was ik dat al na een half uur.
Met het herstel kwam de angst. “Ga niet nog een keer over die grens, want dan zijn de gevolgen niet te overzien”, hadden ze me op het hart gedrukt. Maar waar lag die grens? Hoe kon ik die nu ineens wel voelen als dat eerder was mislukt? Kon iemand die grens niet voor me uitdrukken in uren, kilometers of hellingspercentages?
De lessen kwamen vanzelf. Trainingsschema’s kon ik mentaal niet meer aan. Uren fietsen wel. De afgelopen maanden riep de gedachte dat ik me op deze tocht aan het voorbereiden was weerstand op in mijn lichaam. Verlegde ik op zo’n moment de focus naar buitenspelen en plezier maken op dit moment, dan kreeg ik weer lucht. Ik ging niet mee met deze tocht om een prestatie te leveren, wel om in de bergen te zijn. Ik kon niet anders.
Van die bergen zie ik onderweg niet al te veel, mijn lichaam werkt zo hard dat mijn blik zich steeds meer naar binnen keert. De zon brandt op mijn armen. Ik neem een pauze en ga op een steen zitten. Mijn blikveld verruimt zich langzaam en het struikgewas en de kale vlaktes om me heen geven me een euforisch gevoel. Bomen kunnen hier niet meer groeien, maar ik kan hier nog wel fietsen. Nog krap 200 meter tot de top.
De laatste kilometer vlakt de weg af. Ik stap af bij het bord Croix de Coeur 2174 m, waar mijn groepsgenoten al een tijdje in het gras zitten. “Lang geleden, een col van 2100 meter,” zeg ik een tikkeltje nonchalant tegen mijn vriend. “Sterker nog, deze is hoger,” antwoordt hij. De Tourmalet was met 2115 meter mijn hoogtepunt op de fiets geweest, jaren voor ik de muur tegenkwam.
Ik pak een stokbrood en een stuk kaas uit mijn fietstas. De rest maakt al aanstalten voor de afdaling. De volgende col wacht.